Zwerfsteenliefhebbers maken onderscheid tussen kwartsporfier en granietporfier. Kwartsporfier is het vulkanisch gesteente (=uitvloeiingsgesteente), granietporfier het ganggesteente. In de geologie maakt men dit onderscheid niet of nauwelijks meer.
In Oost-Drenthe zijn zwerfsteensoorten als Alandkwartsporfier en Alandgranietporfier niet moeilijk te vinden. Beide porfieren zijn bovendien vrij gemakkelijk van elkaar te onderscheiden. Hoewel in beide talrijke eivormige, (donker)grijze of glazige kwartseerstelingen voorkomen, zijn deze in de granietporfier minder talrijk. Een verder kenmerk is dat de eerstelingkristallen van veldspaat in Alandgranietporfier groter zijn dan in Alandkwartsporfier. Hoewel ze voor zwerfsteenliefhebbers makkelijk als aparte soorten te herkennen zijn, maken Finse geologen geen onderscheid tussen beide gesteentetypen. Beide noemt men kwartsporfier. Zwerfsteenliefhebbers denken daar net even anders over.
Kwartsporfier en granietporfier ontstaan vaak op dezelfde wijze, maar ze verschillen in korrelgrootte. Beide gesteentesoorten ontstaan vooral in spleten en scheuren in de aardkorst. Stijgt magma in de aardkorst op dan nemen druk en temperatuur geleidelijk af. Als gevolg hiervan vormen zich de eerste mineralen. Drukafname veroorzaakt ook dat zich water afscheidt, ook al omdat kristallen geen water opnemen. Magma bevat meestal een paar procent opgelost water in gasvorm. Als dit uit oplossing gaat, dan vormen zich dampbellen.
Water in gasvorm neemt een zeer veel groter volume in dan water in vloeibare vorm. Door de vorming van damp neemt de druk in het magma enorm toe, waardoor het in sommige situaties in scheuren en spleten van de bovenliggende aardkorst wordt ingeperst. Zijn de scheurvullingen niet al te breed, dan speelt de snelle afkoeling door het relatief koude nevengesteente een grote rol. Reeds gevormde kristallen raken ingebed in een snel gekristalliseerde grondmassa die uit talloze, zeer kleine kristallen bestaat. Vaak is de grondmassa zo dicht dat met de loep geen afzonderlijke kristallen te zien zijn. Zo ontstaan veel kwartsporfieren. Het is dus een misverstand te denken dat kwartsporfieren uitsluitend aan het aardoppervlak ontstaan. In tegendeel zelfs.
Zijn de scheurvullingen breder, tientallen meters of meer, dan verloopt de afkoeling van het magma meer naar binnen veel trager. Kristallen hebben zo meer tijd om groter te worden. Hierbij ontstaan granietporfieren. Ze bezitten een grondmassa die met de loep en nog net met het blote oog in afzonderlijke kristalletjes te onderscheiden is.
Ganggesteenten bestaan net als uitvloeiingsgesteenten vaak uit twee generaties kristallen. Op de eerste plaats komen de eerstelingen. Dit zijn grotere kristallen die vaak scherpomlijnde vlekken en pitten in het gesteente vormen. Zij waren al gevormd toen het gesteente nog grotendeels vloeibaar was. De eerstelingkristallen ‘zweven’ als het ware in een fijnkorrelige grondmassa. Het verschil met (kwarts)porfieren zit hem in de grondmassa. Bij ganggesteenten kunnen we de afzonderlijke mineralen in de grondmassa nog met de loep onderscheiden, bij uitvloeiingsgesteenten niet. De grondmassa bij deze laatste is dicht en splinterig.
Zwerfstenen zijn per definitie losse objecten. Daarom is niet bekend hoe ze oorspronkelijk in het rotsverband zaten en nog minder hoe ze precies zijn ontstaan. Vandaar dat in de zwerfsteenkunde het onderscheid tussen graniet- en kwartsporfieren gebaseerd is op de korrelgrootte van de grondmassa. Voor stenenzoekers is dit een belangrijk criterium, al was het maar om de verzameling ordelijk en overzichtelijk te houden. Hoewel men in de petrologie en ook bij geologisch karteringswerk ganggesteenten in de ban gedaan heeft, kijken zwerfsteenliefhebbers daar anders tegen aan en dat is in dit geval toegestaan!